Toegestane lichten en retroreflectoren
1. Personenauto’s mogen zijn voorzien van:
- twee mistvoorlichten;
- meerdere grote lichten, tegelijkertijd mogen niet meer dan vier grote lichten werken;
- twee extra stadslichten;
- twee extra achterlichten;
- twee extra markeringslichten aan de voorzijde en twee extra markeringslichten aan de achterzijde, indien deze lichten reeds verplicht zijn;
- twee of vier markeringslichten aan de voorzijde en twee of vier markeringslichten aan de achterzijde van het voertuig, indien deze lichten niet reeds verplicht zijn.
- twee staaklichten;
- parkeerlichten;
- één extra mistachterlicht aan de achterzijde van het voertuig;
- extra achteruitrijlichten;
- twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de voor- en achterzijde van het voertuig;
- extra zijrichtingaanwijzers aan beide zijkanten van het voertuig;
- ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig, indien deze retroreflectoren niet reeds verplicht zijn, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn;
- witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;
- zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds verplicht zijn, waarbij Aanvullende permanente eisen, artikelen 119 tot en met 122, van toepassing is;
- werklichten;
- een derde remlicht, indien dit licht niet reeds verplicht is, en aangebracht zodanig dat het zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak en de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in punt 8. Als het derde remlicht niet binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd dan moeten twee extra remlichten worden aangebracht.
- twee dagrijlichten;
- verlichte transparanten;
- twee bochtlichten;
- twee hoeklichten;
- één manoeuvreerlicht aan elke zijkant van het voertuig.
2. Lichten en retroreflecterende voorzieningen die ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.2.53 met betrekking tot die lichten gestelde eisen.
3. Personenauto’s mogen zijn voorzien van extra rode retroreflecterende voorzieningen aan de achterzijde en extra retroreflecterende voorzieningen aan de zijkanten van het voertuig, welke ambergeel moeten zijn, met uitzondering van de achterste retroreflector aan de zijkant, welke rood mag zijn.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel q, mogen twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.
5. Verlichte transparanten zijn afzonderlijk geschakeld, niet breder dan het voertuig waarop de verlichting is gemonteerd en mogen niet langer dan het voertuig waarop de verlichting is gemonteerd.